| |
Topografie
De grote veren van de vleugels kunnen worden onderverdeeld in 10-12 handde
pennen (de buitenste vaak klein en nauwelijks zichtbaar in het veld) en 9-15
armpennen (bij albatrossen tot 40). De binnenste armpennen zijn meestal anders
van,vorm en kleur, liggen beschermend over de samengevouwen vleugel en worden
tertials genoemd.
Hoe te beginnen
Met uw eigen ogen en oren kunt u
al veel, maar een verrekijker is toch een zeer bruikbaar hulpmiddel. Een merel
zult u eenvoudig herkennen, hij is vaak te zien en onderscheidt zich duidelijk
van andere vogels. Maar er zijn ook veel vogels die onderling niet zo duidelijk
verschillen en zich weinig laten zien. Met een juiste verrekijker zult u dan de
kleine verschillen in het verenkleed die belangrijk zijn voor de herkenning wel
kunnen zien.
Er zijn vele soorten verrekijkers, welke is nu geschikt voor het kijken naar
vogels? Het loont zicht te investeren in een wat betere verrekijker omdat ze
toch lang meegaan. Voor het vogel kijken zijn de verrekijkers met een
vergrotingsfactor tussen de 7 en 10 het meest geschikt. Het tweede getal wat
altijd vernoemd staat is de objectiefdiameter in millimeters. Door de
objectiefdiameter te delen door de vergrotingsfactor krijg je de lichtsterkte.
Deze waarde kan het best tegen de 4 liggen, dan krijg je bij bewolkt weer toch
een redelijk beeld te zien. Dus de verrekijkers met de waarden 7 x 50, 8 x 30 of
10 x 40 zijn het meest geschikt.
Wanneer u de smaak te pakken heeft is het raadzaam om naast een goede
verrekijker ook een schrift bij te houden waarin u al uw waarnemingen bijhoudt.
U kunt dan later uw aantekeningen vergelijken met de vogels in een veldgids.
Wanneer u buiten uw tuin op zoek gaat naar vogels zijn er een aantal aspecten
belangrijk om niet te vergeten.
Kleding tips:
|
Kleedt u in lagen. U kunt dan
altijd kleding uittrekken als het te warm wordt. Beter warm dan te koud. |
|
Neem ook een hoofddeksel mee. Bij
zonnig weer beschermt de pet, muts of hoed u tegen de felle zon, bij koud
weer is een pet met oorbeschermers zeer welkom wanneer u langere tijd buiten
bent. |
|
Omdat u bij het vogel kijken in
de natuur bent en niet altijd een egale ondergrond heeft om te lopen, is het
goed om lichte wandelschoenen te dragen. De wandelschoenen moeten goede
steun bieden rond de enkels, een goed profiel hebben en een zool die de
schokken opvangt. |
|
U zult zien dat u altijd zakken
te kort komt. Zorg dat u in uw kleden vele zakken heeft. Hier kunt u het
schrift, de veldgids, pennen, kaarten etc in stoppen zodat uw handen vrij
zijn voor de verrekijker. |
Andere zaken die van belang kunnen zijn:
|
Kijk naar het weerbericht en
kleed u ernaar, neem eventueel laarzen en extra sokken mee. Tegen de zon
kunt u zonnebrand cr?me en een zonnebril meenemen. |
|
Een zak in de kleding waarin de
veldgids past |
|
Pen of potlood en papier |
|
Veldgids |
|
Vogel registratie formulier (niet
noodzakelijk) |
|
Zakmes |
|
Voldoende voedsel en drank voor
onderweg |
|
Zakdoekjes |
|
Laat ook iemand weten waar u naar
toe gaat, je weet maar nooit. |
Waar kunt u vogel kijken
Overal zijn vogels te vinden, ook rond flatgebouwen. Daar zult u echter minder
soorten aantreffen dan in een park bijvoorbeeld. Hoe meer groen des te meer
vogels. Een grote natuurlijke tuin, met gazon, bomen en struiken, biedt vele
interessante waarnemingen. Ligt uw huis aan de rand van een bos dan kunt u ook
vogels uit de omliggende natuur aantreffen in uw tuin. Elke vogel heeft zijn
eigen biotoop. Op deze website, bij vogelsoorten, is het biotoop per vogel
beschreven.
Tips
|
Gedraag u zo opvallend mogelijk.
U kunt, wanneer u een tuin heeft, ook vanuit het raam of vanaf het terras de
vogels bekijken. |
|
Wanneer u buiten bent draag dan
onopvallende kleding en beweeg langzaam, blijf ook vaak stilstaan. Ga niet
direct achter een vogel aan. |
Verstoor
de vogels niet tijdens het broeden, het belang van de vogels moet altijd voorop
staan.
Kenmerken bij het vliegen
- De torenvalk , bidden in de lucht.
- Ooievaars en reigers, vliegen met gestrekte nek.
- Reigers vliegen dan weer met een S-vormige hals.
- De gierzwaluw kan zelfs vanaf de grond niet meer omhoog vliegen.
- De golvende vlucht van de spechten.
De rui van vogels
In de zogenaamde kleine en grote rui worden alle veren vervangen door nieuwe. De
oude versleten veren worden vervangen door nieuwe. Bij jonge vogels meestal
alleen de donsveertjes. Bij de meeste vogels, zoals bij zangvogels, duiven- en
hoenderachtige, stootvogels en uilen worden vleugel- en staartpennen geleidelijk
aan verwisseld, hierdoor behouden ze hun vliegwaardigheid om aan hun
voedselbehoefte te voorzien. Weer andere vogels wisselen vleugel- en
staartpennen ineens en kunnen dan ± 4 ŕ 6 weken niet vliegen. Tijdens deze
periode lijden ze dan ook een wat verborgen bestaan zoals in rietmoerassen, waar
ze zo al zwemmend hun voedsel kunnen zoeken (eenden en ganzen). Ieder soort
heeft zo zijn eigen ruimethode om zeer zeker hun bestaan te verzekeren. Als de
veren zijn vernieuwd maken ze zich klaar voor de grote trek, of als ze hier
blijven is hun verenpak bestand tegen de komende winter.(regen, kou, hagel,
sneeuw).
1. Bij vele soorten vogels hebben het mannetje en het vrouwtje het hele
jaar door dezelfde kleur, bijvoorbeeld loofzangers, boomkruipers, mezen,
kraaien, eksters.
2. Bij weer andere soorten is er een zeer groot verschil waar te nemen.
Veren verschillen totaal van kleur bijvoorbeeld bij de vink, goudvink,
klauwier, huismus.
3. Ook is er nog een bepaalde kleurafwijking in de paarperiode, men noemt
dit "geslachts- dimorfisme" bijvoorbeeld bij spreeuwen, kneu,
franjepoot.
4. Ook zijn er soorten die tweemaal per jaar ruien o.a; de eend,
kemphanen, kokmeeuwen, futen, reigers.
De snavel
Ook dit zijn belangrijke onderdelen en gegevens over de vogels. Een van deze
lichaamsdelen is de snavel. Ook, en men blijft er steeds op terugkomen, is deze
ontstaan naar de leefgewoonte en het biotoop van de vogels. De snavel is met een
sterke hoornlaag bedekt en is vaak aangepast aan de wijze van voedsel zoeken. Om
dit te verduidelijken zal ik dit aantonen met enkele voorbeelden.
1. DE GRASMUSSEN.
Dunne en spitse snavel, bijzonder geschikt voor het vangen van kleine
insecten en larven.
2. DE MEZEN.
Korte krachtige snavel om de zaden te pikken in de winter.
3. DE BOOMKRUIPERS.
Is lang en gerekt en naar beneden gebogen om insecteneitjes en larven uit de
spleten in de boomschorsen te halen.
4. EENDEN EN ANDERE WATERVOGELS.
Zowel de onder als de bovenkant is voorzien van een soort ribbels die zij
gebruiken voor het zoeken naar voedsel. Zij zwemmen met hun snavel in het
water en bewegen hun tong op en neer in de bek en zuigen zo het water met de
schaaldiertjes, insecten, wormpjes en planten naar binnen. De tong haalt er
al het eetbaars uit en de rest vloeit aan de andere kant weer naar buiten.
5. SNIPPEN.
Deze snavel is zeer goed ontwikkeld voor het zoeken naar voedsel. De
snavelpunt van deze vogel is van zeer gevoelige tastlichaampjes voorzien,
zodat de vogel, als hij zijn snavel diep in de modder steekt, zijn voedsel
op de tast kan vinden. Hij kan daarbij zelfs zijn snavel in de modder openen
en zo zijn prooi gemakkelijk pakken. Als men zo bij elke vogelsoort of
familie even stilstaat en nadenkt, komt men zeer zeker tot de overtuiging
waarom een bepaalde zo een vorm van bek heeft.
Bijzonderheden
A. Een opmerkelijk verschijnsel is nog waar te nemen bij sommige
vogelsoorten, die in de broedtijd een kleurvlek krijgen op de onderzijde van
hun snavel, waartegen de jongen dan pikken om voedsel te vragen.
B. Een afwijkende kleur van de snavel komt ook voor, zoals ik al eerder
schreef, in de broedperiode bij de merel, spreeuw, distelvink e.a. Na deze
periode verliest de snavel zijn kleurvlek en is dan weer normaal gekleurd.
De poten
Het lijkt eentonig, maar we kunnen er niet onderuit, de poten van de vogel zijn
ook overeenkomstig hun levenswijze gevormd. Ik zal dit ook aanhalen met enkele
voorbeelden:
1. NACHTZWALUWEN.
Heeft heel korte poten (komen ook bijna nooit op de grond) en kunnen de
takken daardoor ook niet omklemmen, daarom zitten ze gewoonlijk overlangs op
wat dikkere takken.
2. VALKEN EN ANDERE ROOFVOGELS.
Hebben krachtige poten en zeer lange nagels, scherp en gebogen, om hun prooi
goed te kunnen pakken en vasthouden.
3. SPECHTEN.
Deze hebben twee tenen naar voren en twee naar achteren om zich goed aan de
boomstam vast te kunnen houden. Als hulpmiddel gebruiken zij hun staart als
steun.
4. STELTLOPERS.
Die hebben over het algemeen lange poten. Bij een aantal soorten zijn de
tenen vrijstaand. Bij een ondersoort zijn deze voorzien van een kleine
zwemhuid. Weer andere soorten hebben complete zwemvliezen, dit alles om hun
leven langs oever, meren, moerassen e.d. te vergemakkelijken.
5. ZEEDUIKERS.
Hebben zich helemaal aangepast aan het leven op zee. Zij zoeken alleen
tijdens de broedperiode het vasteland op. Hier kunnen zij zich slecht
voortbewegen, het is meer een soort kruipen, want hun tot roeispaan
omgevormde poten zijn geheel aan het einde van het lichaam bevestigd en zijn
voorzien van zwemvliezen, die de drie tenen met elkaar verbinden.
Ogen en zicht
Bij een blik op het vogelskelet is het onmiddellijk duidelijk dat een groot deel van de schedel wordt ingenomen door de oogkassen. Met andere woorden: vogels hebben grote ogen en daar kunnen we uit afleiden dat ze een uitmuntend zicht hebben. Bij levende vogels is het minder duidelijk, omdat uitwendig alleen een deel van het hoornvlies zichtbaar is. Het oog is zo groot dat het perfect in de oogkas past en er maar nauwelijks ruimte is voor spieren. Daarom kunnen vogels hun ogen maar slecht bewegen. Ze compenseren dit door de kop te draaien.
Aan de buitenzijde van het oog is het zogenaamde derde ooglid, of knipvlies, zichtbaar. Dit membraan ligt onder de oogleden aan de neuszijde en beweegt horizontaal over de oogbol. Het knipvlies houdt het oog schoon en vochtig. Het membraan kan een heldere kleur hebben, maar is bij dagactieve vogels meestal doorzichtig.
De basisstructuur van het oog lijkt op dat van andere gewervelde. We onderscheiden drie hoofdtypen. De meeste dagvogels hebben een platte oogbol met een breed netvlies, zodat ze een groot deel van hun omgeving kunnen zien. Roofvogels hebben een boller oog; ze zien een kleiner deel van hun omgeving, maar zien meer details. Het netvlies van roofvogels kan vier tot acht keer gevoeliger zijn dan dat van mensen. Dit heeft tot gevolg dat een Torenvalk bijvoorbeeld een zittende muis kan zien op een afstand van 50 meter.
Uilen hebben een oog van het derde type, een meer buisvormige oogbol, die aangepast is aan zien in het donker.
Een kenmerkend onderdeel in het oog van gewervelde, en ook van vogels, is de gele vlek, een klein putje in het midden van het netvlies met een grote hoeveelheid kegeltjes (een type zenuwcel voor het zien van kleuren; de rest van het netvlies bevat een mengsel van zowel kegeltjes als staafjes). De gele vlek is het belangrijkst bij scherp zien. Veel vogels, zoals roofvogels en zwaluwen, hebben een tweede gele vlek voor het zeer goed schatten van afstand en binoculair zien.
Een merkwaardige structuur in het vogeloog is het pecten, een kamvormige structuur, rijkelijk van bloedvaten voorzien, die vastzit aan de oogzenuw en in de oogbol uitsteekt. Het pecten is het grootst bij vogels met een uitmuntend gezichtsvermogen. Het dient waarschijnlijk voor zuurstof- en voedselvoorziening van het netvlies.
Dagvogels kunnen ongeveer dezelfde kleuren zien als de mens, maar nachtvogels zien geen kleur.
|