|
|
TuinvogelsOok voordat
u een toegewijd vogelaar bent, valt er al heel veel te zien rond het huis. U
heeft bijvoorbeeld opgemerkt dat vogels op verschillende manieren foerageren.
Sommige soorten komen op voedertafels, terwijl andere opgehangen netjes met
pinda's prefereren. Er zijn soorten die harde noten kunnen kraken, andere zullen
alleen kleine stukjes voedsel oppikken. Bepaalde soorten zullen nooit óp een
voedertafel landen, maar zoeken eronder naar op de grond gevallen voerresten.
Indien u veel soorten in de tuin wilt krijgen, moet u voor iedere soort het
juiste voer op de juiste manier aanbieden. Dit principe geldt eigenlijk voor al
het 'vogeltuinieren'. Er zijn namelijk veel meer mogelijkheden om vogels aan
te trekken dan alleen het direct verstrekken van voedsel. Zo is het aanbieden van water om te drinken of te baden bijna even belangrijk. In droge gebieden of tijdens strenge vorst kan water zelfs een grotere aantrekkingskracht uitoefenen dan voedsel. Indien u voor voldoende nestgelegenheid zorgt, zuIlen vogels ook 's zomers in de tuin aanwezig blijven. U dient er dan tevens voor te zorgen dat er materiaal aanwezig is waarmee vogels nesten kunnen bouwen of bekleden, zoals twijgen, mos of veertjes uit een oud kussen. Wilt u het de vogels echt naar de zin maken, dan is het raadzaam klimop of bes dragende struiken te laten groeien waardoor voedsel, dekking, slaap- en nestplaatsen worden verschaft. Een redelijk grote, overgroeide vijver kan bepaalde watervogels aantrekken en bovendien aan de gewone tuinsoorten een rijk aanbod van insecten leveren. Tegenwoordig gaat men steeds vaker over tot 'natuurbouw', het creëren van een leefomgeving (habitat). De vogeltuinier kan zijn steentje bijdragen door na te gaan wat hij, met een kleine inspanning, door actief tuinbeheer voor vogels kan betekenen. Vogels
en ruiten Wat kunt u
doen als u een dode vogel vindt?
Veldkenmerken. 22 cm. Bekende vogel met lange snavel,
compact lichaam, korte staart en driehoekige vleugels, hetgeen een gedrongen
uiterlijk geeft. Komt vooral in groepen voor, die 'als één man' acrobatische
toeren uitvoeren. Vlucht karakteristiek: snel en rechtlijnig, schiet soms door
met gesloten vleugels, of maakt glijvlucht. Stapt stoer en doelgericht, maakt
parmantige, actieve indruk. Adult in broedkleed heeft vrijwel zwart verenkleed
met sterke paarse en groene weerschijn. Bovendelen met witte spikkels, bij
vrouwtje meer dan bij mannetje. Snavel geel, bij mannetje met blauwe basis,
poten roodachtig. Adult buiten broedtijd
is zwaarder gespikkeld, heeft bruine poten en donkere snavel. Juveniel
grijsbruin met witte keel. Geluid. Meestal luidruchtig, met name op gezamenlijke
roestplaats. Uitstekende imitator: doet niet alleen vogels na, maar ook
bijvoorbeeld boerderij- en verkeersgeluiden. Meest gehoorde geluid is raspend
'tsjierrr' en helder, dalend 'pieieoe'. Voorkomen. Talrijk in geheel Europa, behalve in Spanje en
Portugal, waar zijn plaats wordt ingenomen door Zwarte Spreeuw. Noordelijke
populaties trekken zuid(west)waarts in de winter; komt dan wel samen voor met
Zwarte Spreeuw. Habitat. Meestal nabij menselijke bebouwing en nabij vee.
Heeft geen speciale habitatvoorkeur, maar prefereert korte graslanden met
nabijgelegen bomen en huizen met nestholtes. Komt in broedseizoen ook in bos
voor. Voedsel. Omnivoor, maar heeft gedurende broedseizoen sterke voorkeur voor insecten.
Veldkenmerken. 14 cm. Geslachten gelijk en geen verschil in
verenkleed tussen verschillende leeftijden. Is te verwarren met mannetjes van
Huismus en Spaanse Mus, maar herkenbaar aan bijna volledige witte nekband,
zwarte vlek op witte oorstreek, kleine zwarte bef die niet voorbij veren van
keel reikt, chocoladebruine kopkap en roep. Bovendelen en vleugels warmbruin met
zwarte strepen, geelbruine stuit, donkerbruine staart en vuilwitte onderdelen.
Buiten broedtijd vaak samen met andere mussen
en vinkachtigen. Geluid. Lijkt wat op Huismus, maar is iets hoger, korter en
melodieuzer. In vlucht een karakteristiek 'ret'. Voorkomen. Vrij talrijke broedvogel. Noordelijke
broedvogels trekken zuidwaarts in de winter. Habitat. Prefereert open landschap met verspreide bomen,
boomgaarden, etc. Komt vaak nabij boerderijen voor. Waar Huismussen ontbreken
komen Ringmussen in steden voor. Voedsel. Voornamelijk zaden, maar eet ook insecten, met name in broedtijd.
Veldkenmerken. 15 cm. Is in vele delen van de wereld
ingevoerd en is waarschijnlijk talrijkste en best bekende vogel. Verspreiding
sterker gebonden aan menselijke aanwezigheid dan van andere vogels. Mannetje
heeft donkergrijze kruin, rossigbruine nek, zwarte bef tot op bovenborst,
lichtgrijze oorstreek en onderdelen, warmbruine, zwartgestreepte bovendelen en
vleugels, opvallende witte vleugelstreep, grijze stuit en donkerbruine staart;
snavel zwart. Vrouwtje en juveniel minder uitgesproken gekleurd dan mannetje:
bruine bovendelen met grijze waas en donkerbruine strepen, onderdelen eenkleurig
grijs met beige teint. Mannetje in winter minder fraai gekleurd met minder
duidelijke koptekening, bef kleiner en onduidelijker, snavel lichter met gele
basis. Vrijwel altijd in groepen, zowel overdag als 's nachts (gezamenlijke overnachtingplaats).
De Italiaanse ondersoort (italiae) heeft donkerder bovendelen, lichtere
onderdelen en eenkleurig bruine kopkap, als Spaanse Mus. Geluid. Luidruchtig; roep luid 'tsjilp' en variaties
hierop. Voorkomen. Algemene standvogel, maar meest
noordelijke populaties trekken naar dichter bevolkte gebieden in strenge
winters. Habitat. Vrijwel uitsluitend nabij menselijke
nederzettingen. Kan buiten broedseizoen soms ver van menselijke bebouwing worden
aangetroffen. Voedsel. Omnivoor; fourageert op de grond. Eet allerlei soorten zaden, vruchten, kleine ongewervelde en menselijk afval. TortelduifHerkenning: L 28 cm. De Zomertortel staat nog in veel litteratuur beschreven onder de officiële naam Tortelduif. De nieuw voorgestelde en reeds veelvuldig gebruikte naam past echter beter bij deze kleine, slanke duivensoort, want deze komt alleen in Nederland voor als zomergast. Biotoop: De Zomertortel broedt graag in niet al te dicht loofbossen of jonge naaldhoutbossen en in parkachtige landschappen met meidoornheggen. Op zandgronden is de soort wat algemener dan in de kleigebieden. Vroeger broedden zij ook volop in dorpen en in de steden. De verspreiding en dichtheid van de Zomertortel kwam destijds ook tamelijk goed overeen met die van de Houtduif. Tegenwoordig overtreft die laatste soort de Zomertortel met enige factoren. Voedsel: De Zomertortel is een zaadeter, die zich graag te goed doet aan de zaaddozen van allerlei akkeronkruiden. Ook maïskorrels komen soms voor op het menu Komt in Nederland voor als: Zomergast. Meestal is de Zomertortel hier aanwezig vanaf eind april tot begin oktober. Zomertortels trekken doorgaans 's nachts. Ze komen nog vrijwel overal in Nederland als broedvogel voor, maar ontbreken over het algemeen in de grootschalige weidegebieden, zoals in Zuid-Holland, Utrecht en Friesland. Overigens ligt Nederland zo ongeveer aan de noordrand van het verspreidingsgebied van deze soort, maar men vermoedt dat de soort zich desondanks in Nederland overal zou kunnen vestigen waar het biotoop geschikt is.
|
U kunt een e-mailbericht met vragen of opmerkingen over deze
website verzenden aan John Colfoort
|