|
|
Knobbelzwaan
Grauwe Gans
In november als
de temperaturen zo rond of net onder nul zijn komen er veel ganzen in beweging.
Veel soorten hebben de zomer doorgebracht boven de poolcirkel. Als het winter
gaat worden trekken de oudere ganzen vanuit de noordelijke gebieden het eerst
terug.De jongere ganzen volgen later. Veel ganzen bivakkeren zo net op de
sneeuwgrens. Daarbij vliegen ze graag naar open gebieden waar veel gras groeit.
De ganzen die in de zomer hier blijven zijn meestal grauwe ganzen. Hun aantal is
de laatste jaren spectaculair toegenomen. Door het jaar heen zien veel mensen ganzen in V-formaties overvliegen. Velen zien daarbij de V van vorst en denken dat het dan kouder wordt. Maar dat hoeft helemaal niet het geval te zijn. Wat er waargenomen wordt is de zgn. slaaptrek. Bij zonsopkomst gaan de ganzen naar hun foerageerplaatsen om te eten. Tegen zonsondergang gaan de ganzen weer terug naar hun slaapplaats. Ze overnachten in grote groepen bij elkaar op grote zandplaten vlakbij water. Aan de rand van de groep zitten ganzen die extra waakzaam zijn en zo bij naderend gevaar de hele groep waarschuwt. In tijden dat het
harder gaat vriezen gaan de meeste ganzen naar plaatsen waar nog voedsel is te
vinden. Ten zuiden van ons land maar ook in Engeland overwinteren veel ganzen.
Opvallend is dat veel ganzen, wijs geworden door ervaring, Frankrijk niet zoveel
bezoeken omdat daar intensief op ganzen gejaagd wordt. Door toename van de
natuurgebieden in Nederland hebben de grauwe ganzen weer meer kansen en daarom
neemt hun aantal toe. Sinds 1950 zijn ganzen beschermd. Ganzen zijn zo
gevoelig voor temperatuur omdat hun verenpak het hele jaar door even dik blijft.
Daarbij komt nog dat ganzen geen extra vetvoorraden in de winter hebben. De
meeste ganzen kunnen met een gewicht van 1000 gram nog aardig wegkomen, maar is
hun gewicht opgelopen tot 1200 gram dan hebben ze grote moeite met opstijgen en
dus lopen ze gevaar als er roofdieren in de buurt zijn. In het najaar kunnen grote groepen ganzen vooral in de nacht verder trekken. Hetzij naar het zuiden, als de sneeuwgrens vanuit het noorden zuidwaarts komt, hetzij naar het noorden weer terug als daar de omstandigheden weer beter worden.Vooral de kolgans is in de nacht goed te horen. Bij de Waddenzee en in Friesland overwinteren veel ganzen. Met de grauwe gans, die hier al is en de aanvliegende wintergasten kunnen soms spectaculaire aantallen gezien worden. Vooral bij strenge winters zoeken grauwe ganzen massaal de grote rivieren op. Sommigen maken zich ongerust over het snelle toenemen van de aantallen ganzen. Dat toenemen komt voor een deel door de snelle toename van natuurgebieden. Men verwacht dat door natuurlijke selectie op den duur het aantal stabiliseert. Ransuil
Veldkenmerken. 55-65 cm. Een kleine, sneeuwwitte reiger met slanke nek, lange, dunne, zwarte snavel, zwarte poten, en contrasterende gele tenen. Adult 's zomers met zeer lange veerpluimen op bovenborst, mantel en schouders, de laatste een losse 'mantel' vormend; twee lange kuifveren in nek afhangend. Vliegt bedaard op afgeronde vleugels, met ingetrokken kop en poten ver voorbij staart uitstekend. Geluid. In de kolonie een raspend 'áááá"; buiten kolonie meestal zwijgzaam. Voorkomen. Plaatselijk algemene broedvogel in kolonies. Habitat. Broedt in bomen en struiken; meestal nabij kust- of binnenwater, vaak aan ondiep water in moerassen, lagunes, vloedlanden, poelen. Voedsel. Voornamelijk kleine vis en amfibieën, en land- en waterinsecten; in minder mate garnalen, hagedissen, wormen, slakken, slangen en kleine zoogdieren. Fourageert overdag en in schemering, wadend in water of achter prooi aanrennend.
|
U kunt een e-mailbericht met vragen of opmerkingen over deze
website verzenden aan John Colfoort
|